De vrijdag voor de voorjaarsvakantie in de regio’s Noord en Midden reed ik een rondje vanuit Roelofarendsveen via Meppel, Hoogeveen, Elim, Staphorst, Markenesse, Urk, Leimuiden en Katwijk. Als ochtendmens kan ik op het vroege tijdstip van even na 4.00 uur genieten van de relatieve stilte in mijn wijk, het fluiten van de vogels, de geur van de aankomende lente en de rust op de weg.
Direct viel in de 1e kilometers richting Meppel de auto’s met de dakkoffer op die met gezwinde spoed richting het oosten rijden. Een dag – de laatste schooldag voor een vakantie – overigens waarop het aantal ziekmeldingen in het onderwijs altijd spectaculair stijgt (hockeystickeffect). Ik filosofeer verder over het type werk wat de ouders doen – wat maakt dat een gezin in de voorjaarsvakantie op vakantie kan gaan. Voor een deel door keihard sparen en werken of toch iets makkelijker omdat pa en/of ma die goed betaalde baan heeft.
Het zaadje voor dat filosoferen is eigenlijk al geplant toen ik de wondere wereld van het onderwijs instapte. In december 2020 schreef ik een blog over mijn ervaringen met die overstap. Nu ik in de transportwereld geland ben, is het filosoferen verder aangewakkerd. Waarom werd ik als strategische marketeer bij een zorgverzekeraar fors beter betaald dan als docent in het voortgezet onderwijs of vrachtwagenchauffeur, terwijl de (beleefde) toegevoegde waarde als docent of vrachtwagenchauffeur voor het economische of maatschappelijke verkeer vele malen hoger is?
In mijn studie tot docent (bedrijfs)economie discussieerde ik voor een beroepsopdracht met Mavo-3 klas in een werkvorm over de aanwezige inkomensverschillen tussen een clinic clown en een ic-verpleegkundige, Mark Rutte en Max Verstappen, de profvoetballer en een boswachter, en de vuilnisman en een chirurg. Een super leuke les met pubers met een open, eerlijke en verstandige kijk op de wereld.
In het HBO of wetenschappelijk onderwijs is het startpunt van een (beroeps)opdracht altijd het lezen van literatuur. Ik las onder andere dat John Stuart Mill (1806-1873) al in de 19e eeuw in zijn werk ‘Principles of Politcal Economy’ beredeneerde dat onder perfecte marktomstandigheden een gelijke loonvoet zou moeten resulteren met correcties voor productieverschillen en een opslag voor het vervelendste en zwaarste werk. Alleen hij zag toen al in de praktijk terug dat het zwaarste werk het laagste werd beloond. De oorzaak weet hij aan tradities en gewoonten (Mill, 2021).
In andere literatuur vond ik dat de optelsom van aanwezige tradities en gewoonten in een maatschappij zich vertaalt in een maatschappelijke ladder. Die ladder wordt bepaald door macht, status en inkomen. Op de hoogste sporten van de ladder staan artsen, advocaten en directeuren, de onderste sporten vind je vakkenvullers, schoonmakers en vuilnismannen (Maatschappelijke positie, 2016).
Het viel toen nog niet mee wetenschappelijk materiaal te vinden dat uiteenrafelt waarom de maatschappelijke ladder, nou zo is opgebouwd als die is opgebouwd. Bij toeval vond ik een onderzoek van Prof. Dr. A.F.A. Korsten. Ik las: Iemands plaats op de maatschappelijke ladder valt volgens de socioloog Van Heek af te meten aan het prestige van diens beroep (Korsten, 2017, p. 2).
Het prestige van een beroep wordt volgens Korsten bepaald door (Korsten, 2017, p. 2):
- Vereisten om een beroep te mogen uitvoeren;
- Risico’s die aan beroepen verbonden zijn of eraan toegekend worden;
- Benodigde ervaring voor het beroep.
Nu kun je in een aantal gevallen objectief met deze criteria loonverschillen verklaren. Alleen dat verklaart voor mij niet waarom de strategische marketeer meer verdiende dan de docent of de vrachtwachtwagenchauffeur. Een ander voorbeeld is de vergelijking tussen mijn jongensdroom – piloot worden – en mijn huidige beroep – de vrachtwagenchauffeur.
Laat ik beginnen bij de salarissen – de piloot verdient gemiddeld per maand tussen de € 3.200-19.200 en de vrachtwagenchauffeur € 1.966-3.105 (Nationale Beroepengids, z.d.). Een enorm verschil dus wij kijken een steek dieper aan de hand van de 3 criteria:
- Vereisten beroep
- De vereisten om het beroep te mogen uitoefen zijn voor een piloot een brevet. Met een HAVO-VWO diploma met wiskunde en natuurkunde haal je in 12-18 maanden een brevet. De kosten zijn € 90.000, die je of zelf of de werkgever financiert;
- Voor vrachtwagenchauffeur is de voorwaarde qua vooropleiding het rijbewijs B en voor een beroepsbegeleidende leerweg (duur 2 jaar) – een VMBO diploma. In mijn route heb ik een testdag gedaan die naast rijden meerdere competentie- en intelligentietesten zoals figurenreeksen, verbale analogieën en cijferreeksen omvatte. De testdag kwam ik goed door en dan volgt een reeks van 6 verplichte en geëxamineerde onderdelen. 3 theoretische onderdelen die gaan over verkeer, lading, techniek en administratie en 3 praktijkonderdelen – het rijden met de vrachtauto, het manoeuvreren met vrachtwagen en het laden, lossen en stuwen van verschillende ladingen. Ik rondde het verplichte opleidingstraject in een kleine 7 weken af. De totale kosten van ongeveer € 3.800 werden gedekt door een zij-instroomsubsidie met een eigen bijdrage van ongeveer 15%. Ik verkeerde in de prettige omstandigheid dat mijn werkgever Dobbe Transport die eigen bijdrage voor zijn rekening nam;
- Verbonden of toegekende risico’s – je kan hier wel een beeld bij vormen. Qua schade en de kans op menselijke slachtoffers veroorzaakt het neerstorten van een vliegtuig meer schade dan een vrachtauto die een stilstaande file inrijdt. Je kan er ook naar kijken vanuit het perspectief van de invloed van de mens. Een piloot zit slechts een klein percentage van de tijd aan de knoppen en de knuppel in een hightech en zeer gestructureerde werkomgeving, terwijl je als chauffeur 100% van de tijd het stuur vast hebt en in een behoorlijk stuk minder gecontroleerde omgeving je werk moet doen;
- Ervaring voor het beroep – in beide gevallen ben je na het behalen van de beroepsvereisten klaar om het werk te doen. Dus hier zit geen verschil.
Waarom verdient – of anders ‘beter’ gezegd – krijgt de piloot dan fors meer dan de vrachtwagenchauffeur? De antropoloog David Graeber beschrijft in 2013 in het artikel On the phenomenon of bullshit jobs: A work rant de mogelijke verklaring voor de bestaande inkomensverschillen, die onderbouwd wat Mill vermoedde – tradities en gewoonten – zijn de ‘boosdoener’. Een simpele gewoonte is bijvoorbeeld dat jij alleen bij die webshop koopt als de verzendkosten € 0 zijn en als het gaat om vakantie veel makkelijker de poeplap trekt. De pijnprikkel in je brein bij betalen is in beide situaties volstrekt anders. Meer richting een traditie is dat het beroep van piloot omringd is met nevelen van avontuur en weggelegd voor de happy few, terwijl de vrachtwagenchauffeur meer wordt gezien als de naar obesitas overhellende gehaktbaleter. Dus je betalingsbereidheid in beide situaties is anders en daarmee een verklaring voor het inkomensverschil.
Graeber begint zijn redenering bij de voorspelling in 1930 van John Maynard Keynes dat tegen het einde van de eeuw de technologie voldoende zou zijn gevorderd dat landen zoals Groot-Brittannië of de Verenigde Staten een werkweek van 15 uur zouden hebben bereikt. Waarom werd Keynes’ beloofde utopie – die in de jaren ’60 nog vol spanning werd verwacht – nooit werkelijkheid?
De verklaring is dat Keynes geen rekening hield met de enorme toename van het consumentisme. Als jij en ik moeten kiezen tussen minder uren werken en meer speelgoed en genoegens, hebben we collectief voor het laatste gekozen. Dus meer welvaart in plaats van welzijn. Toch werkt nog maar 1 van de 4 werknemers op deze wereld in de productie.
Waar werkt die andere 75% dan? Die rest werkt in de servicesector, de administratieve sector, of geheel nieuwe industrieën zoals financiële dienstverlening of telemarketing, of sectoren zoals bedrijfsrecht, academische en gezondheidsadministratie, human resources, public relations, de banen om de administratieve, technische of beveiligingsondersteuning te bieden voor deze industrieën, en nog een hele reeks van aanverwante industrieën als hondentrimmers of pizza-bezorgers.
Graeber schrijft deze groei met veel onzinbanen toe aan een soort van onzichtbare hand van een heersende klasse – het risico dat iemand met veel vrije tijd teveel tijd heeft om na te denken en/of zich gaat vervelen met allerlei bijwerkingen tot gevolg die de heersende klasse niet uitkomen. Wie die heersende klasse is, wordt niet duidelijk. Mogelijk doelt hij op die 1% op deze wereld die 99% van het totale financiële vermogen in handen heeft.
Misschien draaft hij in zijn redenering behoorlijk door, alleen als je kijkt naar de basale economische theorie is het laatste wat een winst zoekend bedrijf zal doen, is geld uitgeven aan werknemers die ze eigenlijk niet nodig hebben. Toch gebeurt het op de een of andere manier. Bedrijven die meedogenloos inkrimpen, raken altijd op die groep mensen die daadwerkelijk dingen maken, verplaatsen, repareren en onderhouden.
Door een vreemde samenloop van omstandigheden die niemand echt kan uitleggen, lijkt het aantal salarismakers uiteindelijk te groeien, en vinden steeds meer werknemers zichzelf 40 of zelfs 50 uur per week op papier werkend, maar effectief 15 uur werkend zoals Keynes voorspelde. De rest van hun tijd wordt besteed aan het organiseren of bijwonen van motivatieseminars, het bijwerken van hun facebookprofielen of het downloaden van tv-boxsets.
Kort uitstap – in 2019 publiceerde Robert Dur (Erasmus Universiteit) en Max van Lent een onderzoek naar de bewering dat veel werknemers in moderne economieën denken dat hun baan sociaal nutteloos is, oftewel dat het geen of een negatieve bijdrage levert aan de samenleving. Zij gebruikten een representatieve dataset met daarin 100.000 werknemers uit 47 landen die op 4 verschillende momenten een vragenlijst invulde.
De uitkomsten zijn dat ongeveer 8% van de werknemers hun baan als sociaal nutteloos beschouwt, terwijl nog eens 17% twijfelt aan het nut van hun baan. Een overgrote meerderheid van de werknemers geeft om het hebben van een sociaal nuttige baan en we merken dat ze lijden als ze hun baan nutteloos vinden. De mogelijke oorzaken van sociaal nutteloze banen, waaronder slecht management, strikte wetgeving inzake arbeidsbescherming, schadelijke activiteiten op het werk, arbeidshamsteren en arbeidsverdeling (Dur & Van Lent, 2019).
Terug naar Graeber – hij ontdekte of beschrijft een algemene regel in onze samenleving waarbij hoe meer het werk van iemand andere mensen ten goede komt, hoe minder dat werk waarschijnlijk zal worden betaald. Een objectieve maatstaf is moeilijk te vinden, maar een eenvoudige manier om een indruk te krijgen, is te vragen: wat zou er gebeuren als deze hele groep mensen gewoon zou verdwijnen? Zeg wat je wilt over verpleegsters, vuilnismannen, vrachtwagenchauffeurs of monteurs, het is duidelijk dat als ze zouden verdwijnen als bij toverslag, de gevolgen onmiddellijk en catastrofaal zouden zijn.
Een wereld zonder leraren, havenarbeiders of politiemensen zou al snel in de problemen komen, en zelfs een wereld zonder sciencefictionauteurs of ska-muzikanten zou duidelijk een mindere plaats zijn. Het is niet helemaal duidelijk hoe de mensheid zou lijden als alle ceo’s van private equity, lobbyisten, pr-onderzoekers, actuariële medewerkers, telemarketeers, gerechtsdeurwaarders, juridische adviseurs of piloten op dezelfde manier zouden verdwijnen. Er lijkt, afgezien van een handvol goed gepromote uitzonderingen (artsen), verrassend goed aan deze algemene regel te worden voldaan. Interessant is dat wanneer de onmisbare groepen gaan staken, er een sterke (rechtse) wind opsteekt om de publieke opinie tegen deze groepen op te zetten.
Dat lukt niet altijd, zoals te lezen is in het artikel ‘Waarom vuilnismannen meer verdienen dan bankiers’ van Rutger Bregman. Bregman beschrijft een succesvolle staking van vuilnismannen in New York (1968) en een mislukte staking van bankiers in Ierland (1971). Ook Bregman haalt het artikel van Graeber aan en eindigt met de oproep zelf, vandaag nog, een stap in de richting van een andere wereld zetten. Het is uiteindelijk niet de markt, maar de samenleving die bepaalt wat echt van waarde is.
Willen we nog rijker worden deze eeuw – waarbij de definitie van rijkdom door en door subjectief blijft – dan doen we er goed aan vaarwel te zeggen tegen het dogma dat al het werk de moeite waard is. Laten we dan afscheid nemen van de fabel dat verdienen (Van Dale: ‘als winst of loon verkrijgen’) hetzelfde is als verdienen (Van Dale: ‘aanspraak mogen maken, recht hebben op’).
Waar Bregman waarschijnlijk op doelt, is een meritocratische samenleving met een economisch systeem waarin beloningen, voordelen en kansen worden verdeeld op basis van verdienste, bekwaamheid en prestatie, in plaats van op basis van afkomst, rijkdom of andere ongelijke factoren. In een meritocratie worden individuen beloond op basis van hun persoonlijke prestaties, vaardigheden en bijdragen aan de samenleving. Dit betekent dat mensen die harder werken, talentvoller zijn of meer waarde toevoegen aan de maatschappij, over het algemeen een hogere beloning of positie krijgen (Wikipedia-bijdragers, 2022).
Die stap zetten vraagt moed van individuele burgers. Met minder genoegen nemen dan wat je nu hebt, de conclusie trekken dat je eigenlijk niets toevoegt en iets gaan doen waarin je dat wel doet of juist een hogere prijs betalen als je gebruik maakt van producten en diensten voortgebracht door beroepen die waarde toevoegen in en voor de maatschappij, is nogal wat.
Nu is het zetten van stappen iets waar ik inmiddels een rijke(re) ervaring heb. Leven met wat ik heb, is mij niet vreemd. Wat nog wel vreemd is, het zoeken van de juiste weg, waarmee de weerstand op die weg wordt omgezet in positieve energie. Een oud manager sprak altijd over duwpolitiek – dus steeds met kleine stapjes naar je doel toewerken. Alleen weten jij en ik dat dé echte veranderingen pas gebeuren als er iets ingrijpends gebeurd. De roker stopt pas als hij in het ziekenhuis wakker wordt na een hartstilstand, of de kruising krijgt stoplichten na de zoveelste botsing. Dus ervoor zorgen dat de onmisbare beroepen een rechtmatige financiële waardering krijgen, komt niet vanzelf.
Hoe? Ik weet het nog niet. De geschiedenis laat allerlei succesvolle en mislukte revoluties zien. Kijk, applaus (zoals in de zorg), complimenten van klanten en collega’s, leuke collega’s, leuk werk, een meedenkende en -bewegende werkgever, meer eigen regie en verantwoordelijkheid zijn onmisbare elementen voor mijn werkbeleving, alleen daar kan je geen kachel mee laten branden. Ik ga daar nog eens rustig over nadenken in mijn kantoor met uitzicht en kom er later op terug. Dit blog is een beginnetje.
Literatuur
Mill, J. S. (2021). Principles of Political Economy. Independently Published.
Maatschappelijke positie. (2016, 14 augustus). Maatschappijkunde.nl. Geraadpleegd op 12 januari 2022, van http://www.maatschappijkunde.nl/begrippen/maatschappelijke-positie/
Korsten, A. F. A. (2017, mei). De Top-100 op de beroepsprestigeschaal. https://arnokorsten.nl/PDF/Onderzoek/Statusladder%20van%20beroepen.pdf
Nationale Beroepengids. (z.d.). Bekijk alle beroepen op nationaleberoepengids.nl. https://www.nationaleberoepengids.nl/
Graeber, D. (2013). On the phenomenon of bullshit jobs: A work rant. https://davidgraeber.org/. Geraadpleegd op 11 februari 2024, van https://www.davidgraeber.org/wp-content/uploads/2013-On-the-phenomenon-of-bullshit-jobs-A-work-rant.pdf
Dur, R., & Van Lent, M. (2019). Socially useless jobs. Geraadpleegd op 28 februari 2024, van http://groupelavigne.free.fr/durvanlent18.pdf
Bregman, R. (2014, 29 oktober). Waarom vuilnismannen meer verdienen dan bankiers. De Correspondent. https://decorrespondent.nl/1949/waarom-vuilnismannen-meer-verdienen-dan-bankiers/987f69ba-cf28-0706-24a7-86e256174112
Wikipedia-bijdragers. (2022, 26 december). Meritocratie. Wikipedia. https://nl.wikipedia.org/wiki/Meritocratie